Posts about post:liminary

Het arcadespel

June 23rd, 2020

Vanaf hier doet het geraas van brandstofauto’s, met vogelgeluiden er tussengeworpen, denken aan een waterstroom, mits hij zich dat voorneemt. Dat is waar de wielrenner zit, verwijderd van de weg door een dozijn bomen. Hurkend tegen een zomereik, om zijn strakke wielbroek niet te beschadigen, met een appel in de hand, houdt hij zijn ogen vast op een blikveld geheel gevuld door een schimmenrijk aan groen en bruin. Het is halverwege de dag, en halverwege zijn rit. Nog niet tijd voor de Duvel is zijn koeltas.

De zomerse bries is miniem, die hij nog mag voelen op het nat van zijn hemd. In dat hemd voelt zijn bovenlichaam zich strak doch in ruste. De benen willen wel doortrappen. Zijn kop voelt leeg en lichtjes licht. Zijn ogen stellen het liefst nergens op scherp. Het concert, of evengoed de chaos, waarmee de bladeren dansen heeft de maatsoort van de muzen zelf.

Wat als er in dit beeld twee gele vossenogen hem aankijken? Daar bijvoorbeeld, waar de schaduwen zich stapelen. Hij wenst zich te bevinden in dat bosbeeld, een wens die hij werkelijk ziet worden als een Einsteiniaanse holte, van hem af opengetrokken te midden van de struiken. Als hij zelf een vos was, zou hij zich vanaf daar een weg slaan naar het gebied waar mensen nog nooit een pad hebben gevonden… Zijn benen duwen hem rechtop. Gauw en zacht is hij bij de struiken, waar hij niet omheen kan. Hij stapt erin. Zijn zachtheid breekt onder het geweld dat hij enkele takjes aandoet. Vogels verstillen de één na de ander in ongenoegen. Er is geen weg, dan ook geen weg terug. Hij neemt enkele stappen waarmee hij steeds sterker zijn eigen betrapping hoort. Wat doet hij mal, denkt hij. Mensen lachen hierom.

Enkele stappen verder lijkt dat lachen luider te worden; wat in zijn hoofd galmde lijkt door het bos te weerklinken. Hij volgt zijn rechter oor naar achter de struiken en enkele scheefgegroeide bomen.

Daar zitten zij op een veldje te schateren, op een heus Perzisch tapijt dat te klein is voor de vier jonge mannen en vrouwen, met ontblote bovenlijven. Twee meter naar links staat een joekel van een retro arcadespel. Het lijkt of ze nog lachen om een grap die lang geleden is gemaakt.

Op dat moment kijkt de jonge man met een zwarte kop op naar hem. Voor hij iets zegt loopt er nog een jonkheer tussen de bomen rechts uit. De snaters gaan dicht en de blikken mikken op hem. Hij houdt een fluit in zijn handen. Deze richt hij tot zijn mond, maar stopt vóór de fluit zijn lippen mag voelen. Hij draait het hoofd, kijkt naar de wielrenner en zegt: je bent je Duvel vergeten. De wielrenner voelt zijn hoofd van schaamte schitteren. Een zweetdruppel komt op zijn wenkbrauw tot stilstand. Zijn romp houdt zich met grote spanning bij elkaar en zijn voeten willen op de loop. Zonder teken keert hij zich om, snakkend naar het biertje. Het is nog maar halverwege de dag.

voor MdP, 23-6-2020

Principle one: grace

June 9th, 2016

Although grace is thrown out together with the bulk of religious discourse, it is still a common experience. Even when we reach out to get what we have (economically) earned and deserved, we receive grace, that is, things and forces have contributed to it that are beyond our control and/or knowledge. With the smallest exchange, that we consider part of the systematic (qualculated) economy, to the stability of the sun’s fusions, we are delivered in the hands of grace.

The appropriate response to grace is gratefulness: since I am such a dispensable creature that I can never reciprocate for even the smallest gift, I can only recognize the other’s generosity and my nothingness. All economization and all technologization, will never liberate us from dependence upon the gift of other beings (including other humans who aparently are remunerated enough to produce goods for us).

Ik ben een zwerftrui: productgeschiedenis verbeeld

September 16th, 2013

Dit was oorspronkelijk gepubliceerd onder mijn pseudoniem The Narratocrat/De Narratocraat, Een plechtige schrijfpersoonlijkheid die zich gedwongen ziet te fantaseren over objecten in een verwilderend en geglobaliseerde en toch ontbonden wereld van producten waar de waarheid achter de prodcuten verloren gaat waardoor hun waarde ook vergeten wordt.

Datum: 25 augustus 2013
Locatie: Jaarbeurs, Utrecht
Event: Ruilen met Robinson
Object: Jas/trui van het merk Waliki
Gebeurtenis: Object wordt ingeleverd voor ruil

Ik ben een zwerftrui. Afgelopen week sliep ik in een plastic tas. Ik blijf nergens heel lang. Soms wel, maar dan zijn het lekker lange vakanties. In winkels. Ik hang in een winkel zonder gedragen te worden. Lekker ontspannend en veel contact met andere truien.

Waliki-zwerftrui

Ik kom uit Bolivië. Ik ben van wol en ben geweven door een vrouw. Weet haar naam niet meer. Wol van alpaca, niet schaap. Niemand voelt het verschil. Ik ga door als anoniem. Maar ik ben bijzonder. Maar niemand hoeft dat te weten. Ik weet het zelf wel. Ik ga graag anoniem van kast naar kast en van winkel naar beurs.

Denk niet ik dat ouderwets ben. Ik heb een polyester binnenvoering. Ja, ik ben zacht van binnen, maar ik heb veel gereisd en kan tegen veel ongeluk. Alleen mijn rek; mijn rek is er uit. Maar dat is niet mijn rek. Die rek kopen ze in van de rekkenfabrikant. Daar zit andere stof in, de zwakste, goedkoopste. Maar ik ben dankbaar. Door die rek die geen rek meer heeft komt ik steeds weer in de winkel vakantie vieren. De binnenvoering kopen ze ook wel in. Maar die is wel goed. Toch Ester?

Die rek is commercieel. Maar ik ben Fair Trade. Duurzaam gevlogen naar Hildesheim en daar begon mijn Europese reis. Daar zat mijn eerste winkel die mijn naam draagt, Waliki. Maar volgens mij ben ik nu in Utrecht. Hier spreken ze een andere taal. Ik hoop ooit de schapen in Kirkuk te zien. Maar dat zijn mythes die truien vertellen. De meeste blijven in Europa of Noord-Amerika hangen.

Ik ben hoog gesneden, zeggen ze. Ik voel me soms kort. Blijkt dat mannen mij daarom niet willen dragen. Ik heb geen mannen gekend, zelfs op een verkleedfeestje. Niet dat ik ooit naar zo’n feestje ben geweest. Anderen vertellen mij erover. Maar ik ben er te introvert voor, met mijn grijs vierkant patroontje.

Ik mis mijn maker niet. Ik ben gemaakt om te reizen. Mijn maker zei al, toen ik heel jong was, dat ze mij zover mogelijk weg wil hebben. Want dan kan ze het meest van mij verdienen. Ik vind dat niet erg.

Soms vind ik het ook wel jammer dat mensen mijn alpaca wol niet zien. Maar dan weet ik gelijk. Ik hoef niet bijzonder gevonden te worden. Ik vind mijzelf al bijzonder genoeg. Ik ken mijn eigen reis en dat is genoeg. Mijn verhaal is van mij. Alles wat ik vertellen wil, is dat ik een verhaal héb. Ik hoef het alleen niet te vertellen. Ik ben een zwerftrui. Ik ga liever ongekend door het leven. Ik hang nu bij Robinson. Ik zie wel waar ik kom.

PS. Alpacawol is warmer dan schapenwol en prikkelt minder of niet. Alpaca’s leven in de Andes, Zuid-Amerika en zijn schattiger dan schapen.

Es en de hemel

February 13th, 2013

Es deed haar ogen open en voordat ze wist zag ze dat ze aan het vallen was. Es had de tak losgelaten. De boom liet Es gaan.

Op een of andere manier wist Es dat ze de hemel in aan het vallen was. Want daar had ze nog over gedroomd.

Esdoorn_vruchten_closeup

Ze zag in haar herinneringen hoe ook duizenden andere propellertjes aan takken hingen en dat er af en toe eentje de hemel in viel– inderdaad, viel. Want iedereen kwam uiteindelijk in de hemel terecht. Maar vooral Es. Es hing namelijk het dichtst bij de hemel. Want alle andere propellertjes die zij zag, hingen verder weg van de hemel dan zij. Ze had zich hierom altijd bijzonder gevoeld. Dat kon ze zich wel herinneren, dat ze bijzonder was als geen ander propellertje.

Even was ze geschrokken, toen de tak haar losliet. Maar nadat ze zichzelf in haar eigen geheugen herkende, dacht ze een idee te hebben wat haar te doen stond. Zo begon ze draaiend te vliegen en zichzelf om te keren om al dat hemelse toekomst onder haar eindelijk te kunnen zien.

Wat ze zag verschrikte haar bijna doormidden. Ze nadere de grond! Haar wereld stond plots op haar kop. Het maakte niet uit of Es met duizenden winden aan haar val naar de hemel dacht. Wat er nu gebeurde was de versmelting van dag en nacht, alsof alle dagen hun licht verlogen en nachten de duisternis…

Nu probeerde Es harder te draaien, maar voelde haar spruit de aarde raken en binnen de kortste keren was ze op de grond omgevallen.

Gebroken bruine propellertjes die nu opeens opvielen schudden haar hart in paniek. Haar rug kromde daarvan naar boven toe; alsof de paniek Es van de vieze grond af wilde houden.

De aarde herinnerde Es weer aan de hemel. In het licht van de hemel leek haar lot nu weer eens toch een waarheid in zich te hebben, al niet zo eenvoudig als eerst. De hemel was Es haar onverbiddelijke lotsbestemming, want zie, alle andere propellers liggen op aarde zonder geloof. Ze spande haar rug en ving wat wind op. Eerst was het de paniek die haar optilde en nu hoop. Even later zag Es zich afstand nemen van de grond. Ze trilde nog, niet meer van paniek en schrik, maar van opwinding. Misschien ook een beetje van de krachtige wind.

. . .

Es was futloos geworden. Al iets te lang was ze in de lucht aan het hangen. Ze probeerde steeds harder zich stevig te houden en de goede wind onderin op te vangen om hoger te komen. De uitgestrekte hemel was overal slechts een afstandje verwijderd, maar de moeite om nog maar een beetje verder te komen was even oneindig groot geworden.

Ze voelde zich heel zwaar en kon geen kracht meer opbrengen zich in de lucht staande houden. De hoop had geen haar verloren in haar inwendige vezels, maar energie, het vocht in haar lijf was langzaam vervlogen. Doordat Es nu haar vermoeide lichaam liet ontspannen, voelde ze echter meer windkracht op haar afkomen. Ze dacht even iets groter te zijn geworden en meer wind op te vangen. Ze probeerde daarom nog verder te ontspannen, toen ze een stevige rukwind in haar rug kreeg. Ze splitste doormidden.

Es voelde zich verloren en begon stuurloos te wervelen. Alles begon om haar heen te draaien, met een precies en toch onnavolgbaar patroon dat haar duizelig maakte. Wat ze wel op kon maken, van de groene cirkel met bruine vlekken die op haar afkwam, was dat ze de helse grond in aan het vallen was.

De kleffe grond ontving haar ditmaal stevig. Op haar nu gekreukelde huid bleef matte nattigheid plakken. Es kon er echter niet moedelozer van worden. Ze had het al opgegeven toen ze maar heel lang aan het vallen was. Deze afstand kon ze nooit weer terug omhoog vliegen met uitgemergelde droge vezels. Ze liet zich bedelven door droge aarde die nog over alle modderigheid stoof. De wind die haar bijna de hemel in had geduwd, groef haar nu in op de plek waar ze niet moest zijn. Ze sloot haar bevlekte ogen en besloot niet maar na te denken. Alle denken was gericht haar huidige situatie met haar lot te verbinden. Maar nu was er geen verbinding meer voor te stellen. De verbinding was verbroken. Het lot was gebroken. Es was gebroken. Ze liet het moeizame verzet afgelopen zijn.

. . .

De kou op haar huid begon in haar lichaam te kruipen. Dat maakte haar weer wakker van de hulpeloze slaap. Es hoopte in haar slaap langzaam afscheid te nemen van haar zijn. Ze hoopte dat ze, zoals het nu ging, steeds minder ging voelen totdat ze helemaal geen gevoel en gedachten meer had. Maar de dodelijke kou maakte haar juist bewust van waar ze uit bestond. Geen gevoel inderdaad, en geen gedachten, maar van iets wat juist op aarde leek, levende aarde. Van het levensvocht dat zij nog bezat en de vezels die Es bij elkaar zweerden. In een verleden was ze levendig groen, en rond en mooi plat geweest met roodbruine tintjes die haar van de aarde onderscheidden. Haar verleden contrasteerde met hoe Es er nu uitzag; hoe ze was veranderd; gekreukeld en gebroken, bruin en uitgedroogd. En nog stroomde iets heel ouds en constants in haar door. De kou van de aarde, maar ook vrede. Ontgoochelde vrede misschien. Het was alleszins tijd dat ze één werd met de aarde. Niet met de hemel. En de laatste stap was het overnemen van de kou in aarde. Toelaten van wat er toch binnenstroomt.

Alle voorgaande (onbenoembaar is wat het is) begon zich bij elkaar te trekken in haar, terwijl de rest van haar lichaam verkilde. En daar op die plek, begon ze zich juist warmer te voelen. Hoe kouder het overal werd, hoe warmer haar zwaartepunt. Haar zwaartepunt had haar balans gegeven met vliegen, maar haar ook ten gronde gebracht.

En terwijl Es zich minder aanwezig voelde en minder kon beseffen wat er in haar omging, voelde ze zich juist lichter en groter. Lichter en groter, zodat haar warmte zowat de ruimte buiten haar om overnam, terwijl de kou van buiten verder naar binnen trad. De warmte en de kou wisselden elkaar af. Verwarrend, dat wel. Es kon zich niet meer bevatten. Maar ze voelde zich steeds lichter. En steeds groter. Steeds meer één met de aarde. En toch minder dood. Vochtiger. Vezeliger. Tot ze er niet meer was.

. . .

Een kiem brak uit de grond en een esdoorn rees de hemel in.

Eerste versie geschreven in februari 2010
Dank aan Celinda Versluis voor redactie.