Es deed haar ogen open en voordat ze wist zag ze dat ze aan het vallen was. Es had de tak losgelaten. De boom liet Es gaan.
Op een of andere manier wist Es dat ze de hemel in aan het vallen was. Want daar had ze nog over gedroomd.
Ze zag in haar herinneringen hoe ook duizenden andere propellertjes aan takken hingen en dat er af en toe eentje de hemel in viel– inderdaad, viel. Want iedereen kwam uiteindelijk in de hemel terecht. Maar vooral Es. Es hing namelijk het dichtst bij de hemel. Want alle andere propellertjes die zij zag, hingen verder weg van de hemel dan zij. Ze had zich hierom altijd bijzonder gevoeld. Dat kon ze zich wel herinneren, dat ze bijzonder was als geen ander propellertje.
Even was ze geschrokken, toen de tak haar losliet. Maar nadat ze zichzelf in haar eigen geheugen herkende, dacht ze een idee te hebben wat haar te doen stond. Zo begon ze draaiend te vliegen en zichzelf om te keren om al dat hemelse toekomst onder haar eindelijk te kunnen zien.
Wat ze zag verschrikte haar bijna doormidden. Ze nadere de grond! Haar wereld stond plots op haar kop. Het maakte niet uit of Es met duizenden winden aan haar val naar de hemel dacht. Wat er nu gebeurde was de versmelting van dag en nacht, alsof alle dagen hun licht verlogen en nachten de duisternis…
Nu probeerde Es harder te draaien, maar voelde haar spruit de aarde raken en binnen de kortste keren was ze op de grond omgevallen.
Gebroken bruine propellertjes die nu opeens opvielen schudden haar hart in paniek. Haar rug kromde daarvan naar boven toe; alsof de paniek Es van de vieze grond af wilde houden.
De aarde herinnerde Es weer aan de hemel. In het licht van de hemel leek haar lot nu weer eens toch een waarheid in zich te hebben, al niet zo eenvoudig als eerst. De hemel was Es haar onverbiddelijke lotsbestemming, want zie, alle andere propellers liggen op aarde zonder geloof. Ze spande haar rug en ving wat wind op. Eerst was het de paniek die haar optilde en nu hoop. Even later zag Es zich afstand nemen van de grond. Ze trilde nog, niet meer van paniek en schrik, maar van opwinding. Misschien ook een beetje van de krachtige wind.
. . .
Es was futloos geworden. Al iets te lang was ze in de lucht aan het hangen. Ze probeerde steeds harder zich stevig te houden en de goede wind onderin op te vangen om hoger te komen. De uitgestrekte hemel was overal slechts een afstandje verwijderd, maar de moeite om nog maar een beetje verder te komen was even oneindig groot geworden.
Ze voelde zich heel zwaar en kon geen kracht meer opbrengen zich in de lucht staande houden. De hoop had geen haar verloren in haar inwendige vezels, maar energie, het vocht in haar lijf was langzaam vervlogen. Doordat Es nu haar vermoeide lichaam liet ontspannen, voelde ze echter meer windkracht op haar afkomen. Ze dacht even iets groter te zijn geworden en meer wind op te vangen. Ze probeerde daarom nog verder te ontspannen, toen ze een stevige rukwind in haar rug kreeg. Ze splitste doormidden.
Es voelde zich verloren en begon stuurloos te wervelen. Alles begon om haar heen te draaien, met een precies en toch onnavolgbaar patroon dat haar duizelig maakte. Wat ze wel op kon maken, van de groene cirkel met bruine vlekken die op haar afkwam, was dat ze de helse grond in aan het vallen was.
De kleffe grond ontving haar ditmaal stevig. Op haar nu gekreukelde huid bleef matte nattigheid plakken. Es kon er echter niet moedelozer van worden. Ze had het al opgegeven toen ze maar heel lang aan het vallen was. Deze afstand kon ze nooit weer terug omhoog vliegen met uitgemergelde droge vezels. Ze liet zich bedelven door droge aarde die nog over alle modderigheid stoof. De wind die haar bijna de hemel in had geduwd, groef haar nu in op de plek waar ze niet moest zijn. Ze sloot haar bevlekte ogen en besloot niet maar na te denken. Alle denken was gericht haar huidige situatie met haar lot te verbinden. Maar nu was er geen verbinding meer voor te stellen. De verbinding was verbroken. Het lot was gebroken. Es was gebroken. Ze liet het moeizame verzet afgelopen zijn.
. . .
De kou op haar huid begon in haar lichaam te kruipen. Dat maakte haar weer wakker van de hulpeloze slaap. Es hoopte in haar slaap langzaam afscheid te nemen van haar zijn. Ze hoopte dat ze, zoals het nu ging, steeds minder ging voelen totdat ze helemaal geen gevoel en gedachten meer had. Maar de dodelijke kou maakte haar juist bewust van waar ze uit bestond. Geen gevoel inderdaad, en geen gedachten, maar van iets wat juist op aarde leek, levende aarde. Van het levensvocht dat zij nog bezat en de vezels die Es bij elkaar zweerden. In een verleden was ze levendig groen, en rond en mooi plat geweest met roodbruine tintjes die haar van de aarde onderscheidden. Haar verleden contrasteerde met hoe Es er nu uitzag; hoe ze was veranderd; gekreukeld en gebroken, bruin en uitgedroogd. En nog stroomde iets heel ouds en constants in haar door. De kou van de aarde, maar ook vrede. Ontgoochelde vrede misschien. Het was alleszins tijd dat ze één werd met de aarde. Niet met de hemel. En de laatste stap was het overnemen van de kou in aarde. Toelaten van wat er toch binnenstroomt.
Alle voorgaande (onbenoembaar is wat het is) begon zich bij elkaar te trekken in haar, terwijl de rest van haar lichaam verkilde. En daar op die plek, begon ze zich juist warmer te voelen. Hoe kouder het overal werd, hoe warmer haar zwaartepunt. Haar zwaartepunt had haar balans gegeven met vliegen, maar haar ook ten gronde gebracht.
En terwijl Es zich minder aanwezig voelde en minder kon beseffen wat er in haar omging, voelde ze zich juist lichter en groter. Lichter en groter, zodat haar warmte zowat de ruimte buiten haar om overnam, terwijl de kou van buiten verder naar binnen trad. De warmte en de kou wisselden elkaar af. Verwarrend, dat wel. Es kon zich niet meer bevatten. Maar ze voelde zich steeds lichter. En steeds groter. Steeds meer één met de aarde. En toch minder dood. Vochtiger. Vezeliger. Tot ze er niet meer was.
. . .
Een kiem brak uit de grond en een esdoorn rees de hemel in.
Eerste versie geschreven in februari 2010
Dank aan Celinda Versluis voor redactie.