Nieuwsanalyse: de Citoscore issue

April 17th, 2013
[Dit is een voorlopig concept over journalistieke analyse. Excuses voor de taalfouten en de lengte van het stuk. Met jullie commentaar verbeter ik het in de loop der tijd.]

Ik wil hier een methode voorstellen waarmee nieuwsberichten begrepen kunnen worden. De methode noem ik discours-labeling. Het gaat hier om benaming van registers waarin dingen gezegd worden. De kern is de handeling van benoemen, het beestje een naam geven. Het is geen discours-analyse in de enge zin, want het is geen analyse (uit elkaar halen van de onderdelen), maar het geheel herkennen en daar een sleutel(woord) aan vastzetten zodat het open gemaakt kan worden. Met labeling of benaming geven we een verzameling aan uitspraken een klinker, een handvat om het vast te kunnen houden, kunnen begrijpen.

Dit lijkt heel gewoon maar we zullen zien dat de namen die we zullen gebruiken onbekende namen zijn. Dat wil zeggen dat we veel registers, verzamelingen van uitspraken, of discourses niet bij de naam kennen Waardoor we subjecten van die discourse worden in plaats van dat we de macht nemen over die discourse.

Ik zal voornamelijk nieuwsberichten labelen vanwege de praktische diversiteit die ze bieden. Met betrekking tot nieuwsberichten zullen we ook zien dat, terwijl de registers duidelijk bestaan, ze niet in relatie tot elkaar geordend zijn in het stuk omdat de auteur niet vanuit de discursieve ordening en naamgeving maar vanuit de nu-gangbare leesbaarheidscriterium schrijft.

Laat ik mijn voorbeeld uiteen zetten. Daarin zet ik de labels tussen [ en ] en als ik daartussen nog een : gebruik geef ik daarmee een hiërarchische volgorde aan van groot (dispositif) naar klein (debat of beleidsveld).

Casus:  onderwijs, overheid en markt-infrastructuur

Bericht uit de Volkskrant, Donderdag 7 maart, voorpagina

Verzet tegen lijst Citoscores. Door Sterre Lindhout

"Schoolbestuurders in het basisonderwijs voelen er niets voor dat
er een openbare lijst komt met alle scores van de Citotoets. Zij 
vrezen dat ouders hun kind koste wat het kost op een school met
een hoge gemiddelde score willen plaatsen en scholen met een lage
score links laten liggen. Ook het Cito zelf is ontstemd. De Tweede
Kamer sluit zich bij de bezwaren aan."

Schoolbestuurders vrezen nieuw en voor de schoolbesturen ongewenst gedrag. Hier wordt de discours van [governmentality:massagedrag] (regeerbaarheid zou een voorlopige vertaling kunnen zijn van governmentality hoewel het het concept maar deelzijds dekt) in werking gezet. De bestuurders proberen in deze zaak macht te nemen over de gedragsbeïnvloeding (voorspelbaarheid en bestuurbaarheid van gedrag) van een grote groep mensen. Het gaat de schoolbesturen om het gedrag van een groep die invloed heeft op de dynamiek van het Nederlandse scholensysteem (ofwel het object dat zij bewaken en ontwikkelen).

De bestuurders hebben volgens het bericht de aanname dat deze groep, wanneer de scores openbaar zijn, alleen naar de scores kijkt. In veel variaties op governmentality-denken is het niet gek zo’n grote groep één homogene eigenschap toe te kennen en ook niet gek deze grote groep als minder verstandig te beschouwen, een aanname wiens genealogie ons brengt bij de kolonist-onderdaan relatie en de domesticatie daarvan in Europese, vooral wel Britse, klassenmaatschappij door bijvoorbeeld Gustav Le Bon met Psychologie de Foules, en Britse politieke economen die lessen thuis haalden uit East India Company (o.a. Thomas Malthus, Jeremy Bentham, James Mill). Volgens de bestuurders zouden de ouders overigens niet kijken naar waar hun kind vrienden heeft, de nabijheid van de school, de kosten en andere factoren, hetgeen een zekere angst inhoudt van de onvoorspelbaarheid van de massale groep ouders.

Natuurlijk zijn de besturen toch niet zo bot als een kolonisten. Kort respons hierop: het is dezelfde fenomeen van massa-regent relatie maar dan met zachtere technieken en beperkt vanuit de zekerheden van de rechtstaat.

“Ook het Cito zelf is ontstemd. De Tweede Kamer sluit zich bij de bezwaren aan. ” Dit zijn nog uitspraken over de voor- en tegenposities van de betrokken partijen. Uit wat voor discours ze putten weten we nog niet. We kunnen beter niet aannemen dat ook Cito vanuit het gevolg voor gedrag van ouderen tot ontstemming is gebracht. Misschien wel, misschien niet. De uitspraak van de auteur over de Tweede Kamer is dubieuzer: de Kamerleden gaan mee in alle bezwaren ongeacht de discursieve aard? Dat is deels waar: politici hebben nauwelijks geen eigen inhoudelijke discours, ze nemen de discours van hun dossier (onderwijs, infrastructuur, openbaar bestuur, duurzaamheid, noem maar op) om er over te kunnen praten en te politiseren. Andere deel is onwaar omdat de politici niet zo letterlijk gezegd hebben zich aan te sluiten bij álle bezwaren, maar zelf specifieke bezwaren over hebben genomen, bezwaren die ze overtuigend vonden. Het is interessant om te weten welke argumenten de politici over hebben genomen en welke discours ze dus graag mobiliseren, maar de auteur die niet in zo’n systeem dat ik hier voorstel denkt, ordent deze uitspraken niet voldoende zodat we daar een idee van kunnen krijgen. De auteur valt zo regelmatig in het kuiltje van versimpeling, alle posities, relaties tussen verschillende registers reduceren tot ‘voor’ en ‘tegen’ posities.

"Staatssecretaris Sander Dekker (Onderwijs) besloot woensdag tot een
publiek register van gemiddelde  scores per school, nadat RTL Nieuws
had aangekondigd via de Wet openbaarheid bestuur (Wob) beslag te 
willen leggen op die gegevens."

Dit is de alinea ‘aanleiding.’ Gelijk kunnen we zien, het “besluit tot publiek register” hoort thuis in het rijtje [marktsamenleving:informatie-infrastructuur] in combinatie met de huidige IT-mogelijkheden: geworteld in liberaal-economisch denken van onder andere Oostenrijkse Friedrich Hayek en Rational Choice economen en Public Choice denkers: in een omgeving met voldoende en betrouwbare informatie kunnen burgers zelf de beste keuze maken waar ook gelijk een maatschappelijke orde ontstaat. Vanuit deze discours gedacht en bewogen, lijkt het de Staatssecretaris vanzelfsprekend zo’n register te hebben.

Intermezzo: Het kabinetsvertrouwen in de burger lijkt tegen de angst van de schoolbestuurders in te gaan, maar niets is minder waar. We zullen zo lezen dat bijna geen enkele partij tegen zo’n register is als deze register zo ontworpen wordt dat de keuzes van de ouders voor de bestuurders en politici wenselijk zijn. Dat wil zeggen, het praktisch liberalisme van het kabinet vertrouwt beslissingen toe aan de burger wanneer, niet in theorie, maar in praktijk, de infrastructuur zo in elkaar zit dat de keuzes beheersbaar worden maar tegelijkertijd de burgers ook hun zegje doen. Dat is de winning point van het liberalisme. Het debat tussen het kabinet, schoolbestuurders en andere ‘machthebbers’ gaat ook over het specifieke ontwerp van de register en niet de vanzelfsprekendheid daarvan.

“Beslag te willen leggen op die gegevens.” Nog steeds ‘aanleiding.’ De Volkskrant verslaggeefster vindt RTL niet het liefste kind van de klas, kunnen we raden van haar woordkeuze voor ‘beslag leggen’. Maar goed. Behalve aanleiding heeft dit verder niets met het besluit zelf te maken. Hier zit voor RTL een bevestiging van eigen maatschappelijke rol en nut in; stiekem voor alle journalistieke instanties: wij ontsluiten informatie (die we vervolgens soort van ‘van ons’ beschouwen omdat we er “beslag op leggen”) waar u, de lezer, anders niet bij komt. Dit raakt het momenteel controversiële hart van de [journalistiek:het nut van georganiseerde journalistiek] discours. Geen wonder dat de Volkskrant verslaggeefster ruimte maakt voor deze melding die overigens niet relevant is. Maar is het dus ook handig om geen discours-labeling te doen, want dan kan je handig zaken in je schrift of uitspraak erbij halen die anders niet relevant zijn. We gaan verder.

"De houding van bestuurders in het basisonderwijs is dubbel: met
transparantie is niets mis, vinden ze. 'Meten is weten' is nu 
eenmaal een brede maat schappelijke trend waar weinig kruid tegen
is gewassen. Maar de bestuurders vrezen ook dat de Citoscore door
een dergelijke openbare lijst meer gewicht krijgt dan de bedoeling
is."

“Meten is weten” is een credo uit de [natuurwetenschap:het meetdebat in methodologie], algemeen geworden voor alle wetenschappen. Een sterk discours met dwingende uitspraken waarvan de waarheid moeilijk in twijfel kan worden gebracht. Dus de bestuurders betwisten deze niet. Ook zijn ze niet dubbel, maar zoeken ze een manier om toch een bezwaar te maken juist binnen de wetenschapsdiscours waardoor ze lijken te ontsnappen aan de samenlevingsdiscours. Ze hebben niet meer over hun vertrouwen in het beslisvermogen van ouders, maar over de volledigheid van de informatie en wat voor beslissingen deze mogelijk maakt. De auteur schrijft dus over twee soorten vaatjes waar de bestuurders uit tappen. Die zijn erg verschillend, maar hier leest de lezer makkelijk overheen omdat de auteur hier ook gewoon overheen heeft geschreven.

Dat de bestuurders uit het register van [natuurwetenschap:meetdebat in methodologie] putten wordt duidelijk met het wordt “gewicht,” maar pas volledig in de volgende alinea:

"'Een Citoscore meet de capaciteiten van een leerling, maar zegt
weinig over de kwaliteit van de school', zegt Ton Duif, directeur
van de Algemene Vereniging van Schoolleiders (AVS). 'De Citoscore
is bedoeld als onafhankelijk hulpmiddel, ter ondersteuning van het
advies van de leraar. Dat advies komt tot stand aan de hand van
acht jaar onderwijs. Dat legt veel meer gewicht in de schaal dan
een momentopname als de Citotoets.'"

Citoscore meet iets, maar dat iets is niet “de kwaliteit van de school.” In de meet-discussie binnen de wetenschapsdiscours is dit een blijvende punt van debat. Wat is de verhouding tussen datgene wat we willen meten en datgene dat tot uitdrukking komt in cijfers die we verzamelen? Ton Duif mobiliseert dit element. Zijn argument bevat wel verwarringen: dat de Citoscore voor iets anders bedoeld is betekent niet per se dat het niet voor niets anders gebruikt kan worden, en dat de score iets over scholieren zeggen sluit ook niet uit dat ze ook iets over de school zeggen (maar wat precies, is de vraag.) Het is simpel dat een Citoscore afhangt van de scholier maar ook van de kwaliteit van het onderwijs dat zij krijgt. Ton Duif is kennelijk niet thuis in het meetdebat en evenmin in argumentatieleer of houdt meningen erop na die duidelijke tegenstellingen hebben in de wetenschap.

Maar ondanks zijn verwarde argumentatie is zijn punt duidelijk: Het spreekt niet voor zich dat Citoscores de basis kunnen vormen voor schoolkeuze door ouders. Het gaat hem om de vanzelfsprekendheid en dat het “niet de bedoeling” is, wat eigenlijk weer teruggrijpt op de zorgen over wat ouderen met de informatie doen [governmentality], en niet de wetenschapsdiscussie over ‘meten is weten.’ Het lijkt niet alleen moeilijk (want, je weet, wetenschappelijk, academisch enzo) om uit het meetdebat van wetenschap te putten, maar het lijkt nu een jasje voor een andere punt dat beter vanuit [governmentality] gemaakt is dan vanuit het meetdebat. Maar we zagen al, de schoolbestuurders, in de weergave van de auteur, vinden het veiliger en invloedrijker uit het [wetenschapvaatje] te tappen en vermijden het [marktsamenling] discours.

"Ook de PO-raad, de koepelorganisatie voor het basisonderwijs, heeft
zijn twijfels bij de lijst. Om scholen te kunnen vergelijken moet
ook rekening worden gehouden met de achtergrond van de leerlingen
op die school."

Deze alinea bevat geen nieuwe register maar biedt twee soorten nieuwe informatie: 1) het wijst nog een andere actor in het debat: de PO-raad. Deels gaat de raad mee in de [marktsamenleving-discours]: vergelijken van scholen d.m.v. een overzicht is waardevol. [Govermentality:liberalisme:marktsamenleving] bevat een sterke norm van vergelijking. Alleen met vergelijken is het mogelijk om kwaliteit van het leven te meten en te concurreren met andere partijen/naties/landen/bedrijven/werknemers/etc.

2) De kwaliteit van de school heeft juist veel te maken met de leerlingen die er zitten en andersom, en daarom moeten deze kunstmatig gescheiden worden. Dit tweede punt illustreert een relatie tussen twee registers: onderwijs en marktsamenleving. Zoals ook impliciet in Ton Duifs uitspraak, moeten scholen en scholieren als losse elementen worden gezien omwille de ‘vergelijkbaarheid’ in een overzichtelijke markt voor scholen. De relatie tussen het [onderwijs-discrous] en [marktsamenling] is in dit geval en conflict-relatie. Hier wint de [marktsamenleving-discours] natuurlijk terrein in [het onderwijsysteem] doordat het als een aanname in de uitspraak van een onderwijsautoriteit opereert (“Om scholen te kunnen vergelijken…”) en de autoriteit geen ruimte geeft om uit eigen overweging een keuze te maken om scholen en scholieren wel of niet als één systeem te zien. Nu is hij gebonden aan de scheiding die hij maakt tussen scholen en scholieren doordat hij de overwegingen in [onderwijs] mede laat bepalen door invloeden vanuit de [marktsamenleving] gedachte.

"Kamerleden sluiten zich hierbij aan. PvdA-Kamerlid
Loes Ypma vindt dat Dekker moet zorgen voor een systeem
waarmee ouders basisscholen niet alleen kunnen vergelijken
op basis van de Citoscore. Volgens PVV-Kamerlid Harm Beertema
is de Citoscore 'een heel kaal cijfer'. De VVD benadrukt dat
de Citotoets een momentopname is en niet weergeeft hoeveel
een kind in acht jaar heeft geleerd. CDA, D66 en de SP
vinden het onverstandig om de scores per school naar
buiten te brengen."

Er is nog niets gezegd over waarom de huidige manier van schoolkeuze moet veranderen, maar de PvdA gaat met de Staatssecretaris mee dat er zo’n register “moet komen ondanks de arbitraire aanleiding. We hadden al gelezen: dit wordt als vanzelfsprekend gezien. De meningen van PvdA en PVV zijn niet scherp, of niet scherp aangegeven. Het valt wel te lezen, de PvdA zit aan de kant van [governmentality], het sturen van het keuzegedrag van de ouders (“systeem waarmee ouders niet…”). Maar ook ventileert de PvdA een mening over de inhoud van Citoscore: samen met de VVD vinden ze de Citoscore alleen te weinig; kaal. Ze kunnen niet tot een inzichtelijker uitspraak komen over wat de score wel zegt, en wat wel een goed pakket aan vergelijkbare informatie is over scholen. VVD krijgt wel een scherpere representatie: Citoscore is een momentopname, zijn zij van mening. VVD betwist zeer sterk waar de Citoscore, en eigenlijk elk ander toets, voor staat. Elke toets is een momentopname, maar is bedoeld iets duurzamers te zeggen. Op basis van die mening zou de VVD ook moeten concluderen dat Cito afgeschat moet worden.  Hiermee kan de VVD nog in eigen vlees snijden. Maar dat is niet het belangrijkste. De verslaggeefster citeert hier VVDs mening over de inhoud van de score, maar we missen hier de denkwijze van de VVD over het verband tussen de score en de kwaliteit van de school. Dit kan aan de VVD liggen, dat ze in de war zijn tussen het kind en de school, of aan de journaliste, die een ongerelateerd of niet kernachtig stukje citeert. Sowieso is het niet handig als de VVD dingen gaat zeggen over Cito-kind in een debacle over Cito-school-ouders. VVD zegt irrelevante dingen én snijdt in eigen vlees op een andere plek: de [wetenschapsdiscours:meetdebat] raakt geërodeerd door oneigenlijk gebruik als dekmantel voor een andere discussie [marktsamenleving in onderwijs], foutief gebruik door niet-experts en uitspraken die juist impliceren dat meten eigenlijk helemaal geen weten is.

Goed, we zijn hier veel verder gegaan dan het benoemen van discoursen die gemobiliseerd zijn door de actors/partijen en weergegeven door de auteur. Ik schrijf veel om mijn indelingen aannemelijk te maken en reliëf te geven. Tot nu toe hebben we [governmentality:massagedrag], [journalistiek:het nut van georganiseerde journalistiek], [natuurwetenschap:meetdebat], en [marktsamenleving:informatie-infrastructuur] en variaties hierop. Laten nog even het bericht afmaken voordat we deze contructen in relatie tot elkaar behandelen. En meteen kan ik opmerken hoe een zelfstandige onderwijsdiscours afwezig in het bericht, maar ook in de uitspraken van de onderwijsautoriteiten. Dat leg ik aan de hand van het volgende fragment uit:

"...Lucille Barbosa van NKO, ouderorganisatie voor het katholieke
basisonderwijs. 'Maar in de praktijk blijkt dat middelbare scholen
bij het aannemen van leerlingen steeds meer op Citoscores letten
omdat zij zelf ook worden beoordeeld aan de hand van lijstjes en
rankings. Dat is in het nadeel van de leerling.'

De spreker van de ouderen brengt een punt in tegen de scholen maar ook tegen het idee van lijstjes en registers: lijstjes leiden tot oneigenlijke manieren om op de lijst hogerop te komen. Dit is een discours dat tegen de waarde ‘meten is weten’ indruist. Meten is aanzetten tot cijfertrucjes. Deze discussie is uitgebreid gevoerd door meer kwalitatieve sociologen en is thuis in [sociale wetenschap:sociaal constructivisme]. Barbosa beschuldigt scholen ervan ook op momentopnames af te gaan. Maar zij verwijt ook de overheid ervan governing instrument van scorelijstjes te maken. Het is ontnuchterend als Barbosa weggeeft dat middelbare scholen al, niet door ouderen, maar waarschijnlijk door de overheid, op basis van hun Citoscore beoordeeld worden. Waarom zouden de ouders niet de cijfers kunnen zien en beoordelen, als de overheid dat al doet. Dat wil zeggen, de overheid mag wél veel “gewicht” aan een “kale” cijfer, maar de ouders niet.

Maar als Citoscore zo kaal is, hoe kan de overheid daarmee omgaan? Of kan de overheid beter met kale cijfers omgaan dan ouderen? Dit is een keuze die de partijen moeten maken tussen het argument vanuit de overheid [governmentality]: publicatie van cijfers moeten beheerst worden met het oog op gevolgen voor gedrag van de bevolking, en het argument vanuit de meetdiscussie [natuurwetenschap]: De Citoscore geeft niet voldoende basis voor beoordelen van scholen (noch van scholieren als we de VVD geloven). Maar in het artikel schakelen we steeds tussen de twee register waarbij het tweede dekmantel is voor de ander. De partijen durven niet echt expliciet vanuit governmentality te spreken (vandaar dat de discoursnaam ook nog zo onbekend is; omdat er niet duidelijk over wordt gesproken door diens beoefenaars) en kunnen evenmin hout snijden met de meetdiscussie en bewijzen de natuurwetenschappers hiermee ook geen dienst.

We missen hier nog het onderwijsdiscours. Barbosa zegt “dat is in het nadeel van het kind.” Dat wijst met een vinger naar onderwijs. Maar helaas is “nadeel” niet een concept uit [onderwijs] maar uit de grabbelton van zakelijke discoursen. Bekijk het even zo, zelfs een nadelige bejegening kan een kind iets leren, een levensles, wellicht in een wederopstanding. Een nadeel voor een kind staat in een onverschillige relatie tot het onderwijs van het kind, want het heeft een onverschillige relatie tot [onderwijs]. Zelfs Lucille Barbosa komt niet tot een uitspraak over de gevolgen van zo’n besluit voor de ‘groei’, ‘ontwikkeling’, ‘socialisering’, en … van de scholier. De autoriteiten spreken voor onderwijzers en ouders maar hebben toch een redelijke afstand tot de school en het onderwijs. Ze staan dichterbij landelijke bestuursvraagstukken van vermarkting en governmentality en daarom tappen ze veel vaker uit het vaatjes die groter en dominanter zijn in die kringen: marktsamenleving, zakelijk denken, infrastructuur, etc.

Nu wil ik voorstellen voorzichtig te zijn met conclusies hieruit trekken over de Citoscore issue en het Nederlandse onderwijssysteem. Deze labeling is alleen labeling van een nieuwsbericht. Het geeft enige gevoel van grip op het onderwerp, de posities, de discours zelf. Dit is voldoende als men een krant leest en labeling op gegeven automatisch toepast. Maar we moeten niet snel conclusies trekken over de partijen en de issue en het systeem waarover geschreven wordt. Daarvoor hebben we een bredere scala aan activiteiten nodig: tenminste andere tekstuele bronnen, berichten over hetzelfde in andere kranten en daarna, indien mogelijk, contact met de betrokken bij de Cito-issue. Dat geeft een ‘triangulatie’ ofwel enige bevestiging of handvat om de representatie van de auteur enigszins te kunnen scheiden van de uitspraken en daden van de betrokken partijen zelf. Wanneer we de scheiding niet kunnen maken is bescheidenheid op zijn plaats. Maar ook geldt, dat we bescheiden dienen te zijn betekent niet dat we niet na mogen denken en niet mogen speculeren, oefenen met begrip en analyse.  De belangrijkste conclusie blijft hier: Er is een discours van governmentality [regeerbaarheid van massa’s] van waaruit veel gehandeld, gesproken en geschreven wordt, maar deze is niet gelabeld en wordt zo mogelijk gedekt, ongeacht of we het over de partijen zelf hebben of de schrijver die ze aanhaalt in een bericht. Het is zaak om deze te benoemen.

Leave a comment