Open antwoord aan Huub Dijstelbloem en Science in Transition
March 3rd, 2015Naar aanleiding van de open brief van Science in Transition aan De Nieuwe Universiteit over hun eisen van het UvA universiteitsbestuur.
Beste Prof. dr. Huub Dijstelbloem, Science in Transition
Met alles wat er aan de hand is in onderwijsland en onderzoekswereld is het een hart onder de riem te weten dat er geluiden zijn als Science in Transition (SiT), H.NU, en ook Humanities Rally UvA, De Nieuwe Universiteit en Rethink UvA. Ik ben geen onderdeel van DNU, maar omdat ik mij tot uw vakgenoot reken binnen Science & Technology Studies (STS), mijn wetenschappelijk perspectief gevormd is door deze reus van een discipline, en ook trotse student ben geweest van SiT-leden als Wijnand Mijnhardt, Frank Huisman en Ruud Abma, verwacht ik uw perspectief te begrijpen en acht ik mezelf in de positie bij te dragen aan de tot nu toe korte uitwisseling tussen SiT en DNU.
Inderdaad, STS’ers die denken dat ‘the technical is political’ (maar ook soms dat ‘the political is technical’) zullen de gebeurtenissen van de laatste jaren niet hebben gemist. Science in Transition heeft al een visie ontwikkeld en in een position paper gepresenteerd. Toch zijn er zaken die mij storen als ik de open brief aan DNU lees, met name de volgende vier onderwerpen.
- Ruimte voor inhoudelijk dialoog
In uw brief geeft u aan een dreiging te zien voor een ‘inhoudelijke dialoog over de organisatie van de universiteit en missie van de universiteit’. Alhoewel door de openlijke conflicten de toon van de uitspraken verhardt, valt ook onder ogen te zien dat hiervoor er nog minder ruimte voor discussie was. De gebeurtenissen van het Bungehuis en Maagdenhuis zijn dus niets minder dan een kans voor SiT en andere coalities om zich nog beter te laten horen, maar daarbij ook het eerdere en schadelijke gebrek aan gehoor te benoemen. Dat wil zeggen, iets stond dit inhoudelijke dialoog lang in de weg.
Dat gebrek aan gehoor is natuurlijk vertaald in de eerste eis van DNU: democratie. De brief van SiT geeft aan het hier mee eens te zijn. Of dat moeten we aannemen, omdat de brief vooral ingaat op de verschillen. Verschillen benoemen zwengelt inderdaad debat aan. Maar heeft SiT ook inderdaad dezelfde mening over democratie? De position paper relativeert ‘democratie’ iets meer dan DNU dat doet:
‘Wel zien we vanaf de jaren zestig, vooral als gevolg van de snelle democratisering een sterk groeiende vraag naar verantwoording. Daarbij ging het nog vooral om vraagstukken als maatschappelijke relevantie, economisch nut…’
En elders
‘Velen stuit het tegen de borst wetenschap dan maar radicaal te democratiseren en te politiseren, vanuit de gedachte dat democratie betekent dat de meerderheid telt.’
Democratie die voor DNU een ideaal is, is voor SiT een historisch (ononderbroken) proces met voor- en nadelen. Het benoemen van dit verschil moet tot de volgende discussies leiden:
- Of en hoe is dan juist een democratisch gebrek ontstaan op, in ieder geval, de universiteit in een geschiedenis van ‘snelle democratisering’?
- In hoeverre is de ‘vraag naar verantwoording’ een gevolg van democratisering en/of gevolg van toenemende rol van het bedrijfsleven en (militaire) industrie in wetenschappelijk onderzoek?
- Is democratie nu een absoluut goed of een ‘drink met mate’ verschijnsel? Of scherper gesteld: gezien de verschillen, hoe kunnen SiT en DNU elkaar vinden in een soort democratie die wel werkt voor de universiteit?
Hoe verklaren de SiT-leden het democratische gebrek in een almaar uitdijende democratie? De hoofdhypothese is: management en managerialisering. Op ‘management bashen’ moeten we straks terug komen.
Deze lijken mij cruciale onderwerpen voor een inhoudelijke dialoog en te zeer bepalend voor het toekomstperspectief van de Nederlandse wetenschappelijke organisaties.
- Interdisciplinaire samenwerking
Interdisciplinaire opleidingen zijn een interessant verschilpunt. Hoe kunnen de DNU mensen tegen iets gaafs als Regiostudies zijn? Ik zie twee redenen. Het eerste noemt u al in de brief: het bezwaar is tegen de bezuinigingsmotieven achter het plan en niet een vrees voor interdisciplinariteit op zich.
De tweede reden: interdisciplinariteit kan beter op de academische ladder van hoog naar laag worden uitgewerkt. Als er interdisciplinaire studies komen, verzorgd door docenten die terug naar hun onderzoek de samenwerking toch niet (kunnen) opzoeken, zullen de studenten met grote verwarring van college naar college gaan. Verder lopen ze het gevaar na afstuderen ‘dakloos’ te worden als hun multidisciplinaire studie al niet een soort eigen onderzoeksgroep of –instituut kent. Ondertussen kan het management vat krijgen op een goede marketing van mooie studienamen met samenhangende communicatietekst, maar krijgt geen vat op inhoudelijke samenwerking tussen overbezette docenten en onderzoekers.
- Autonomie
Autonomie is en was nooit absoluut. Dat is echter de discussie niet! Tussen de vele verschillende manieren die mogelijk zijn om hoger onderwijs en onderzoek in te richten, is de vraag: welke lijnen van afhankelijkheid en onafhankelijkheid zijn cruciaal voor goede wetenschap? Zorgt financiële druk en rendement meting voor goede wetenschap? Binnen uw argument voor relativering van autonomie is er helaas geen mogelijkheid onderscheid te maken tussen verschillende maten van incentivering, commercialisering, economisering, corporatisering en externe en interne besturing van de academie en beheersing van de wetenschappelijke activiteit.
Isolatie is schadelijk, maar hoe breed moet de weg zijn naar bedrijven, naar het maatschappelijke middelveld, naar de media en ‘lager’ onderwijs? Door isolationisme als enige voorbeeld te nemen, maakt u de indruk dat de universiteit slechts op twee manieren kan worden ingericht. 1950 of 1990. Dat autonomie oud is, is alweer uit. De wetenschappen zelf lijken in het geding.
De zorg van DNU is juist dat er niets van de universiteit overblijft als deze teveel de research afdeling wordt van het bedrijfsleven en dat onderzoeksresultaten vooral bepaalde geldbezitters ten goede moeten komen. Daarover heeft u vast het begrip the funding effect gehoord. Het komt de discussie ten goede als men gaat spreken van de mate en vormen van (on)afhankelijkheid en machtsbalans. Ik zou de discussie dan ook richten op dat laatste, want de arbeidsmarkt, innovatie en bedrijvigheid krijgen al grote en duurzame aandacht van vele partijen binnen en buiten de universiteit.
- Management bashen
Er moet waardering zijn voor uw punt wetenschappers die aan bestuurlijke taken doen te respecteren. Maar dat we daarmee en daarom de management discours niet kunnen beklagen is een te grote generalisatie. De sterkte van SiT en zelfs STS is de systeemanalyse en de nuanceringskracht. Maar daar boet de brief in dit geval wat aan in.
Feit is dat behalve de manager, de management discours thuis heeft gevonden in taken als bestuur, directie, accounting, zelfs zingeving en noem maar op. Dat is op zich een gevaarlijke monocultuur. Maar ook de inhoud van de management discours heeft al jaren verzet en aanklacht verdiend: rendementsdenken, financiële maatgevendheid, no-alternative narratieven, veinzen van betrouwbaarheid, en funeste scheiding tussen leiding en uitvoering, imago en inhoud. Allemaal maatregelen die het inhoudelijke dialoog verstillen.
Zeker moet er management ofwel beheersing zijn van geldstromen en verdeelsleutels. Wel begint het management discours met die van beslissen-in-plaats-van mensen en eindigt daarmee. Er is een groeiend besef dat management in zijn historische vorm antidemocratisch is en alternatieven uit de weg gaat. Ik zal elders uitgebreider zijn over mijn visie dat management, met of zonder succes, de uitvoeringsindustrie (performative agent) is van de micro-economie en het product Homo Economicus die slechts eigenbelang en geen gedeeld belang meer heeft en op die manier politiek en economisch tam is.
Zelf heb ik geen STS artikelen gezien waarin de manager een rol speelde in wetenschappelijke processen (en laten we niet beginnen over wetenschapshistorische literatuur). Dat verbaast mij niets. Wel ken ik het veld van Critical Management Studies die duidelijke connecties heeft met STS en, inderdaad, redenen ziet om kritisch te zijn.
CMS heeft een sterke poot in Scandinavische landen, waar je met onderzoeksgeld ook onderzoek kan doen dat de economische machthebbers niet aanspreekt en tegendraads is. En in Duitsland hebben we Arbeitskreis Kritische Unternehmens- und Industriegeschichte e.V. Met zulke onderzoeksorganisaties komen we dan ook af van bashen en horen we eens een gebalanceerd verhaal over management. Genoeg aanleiding en input voor een discussie tussen bashers, apologisten en… de gematigden?
—
Als inhoudelijk sterke, onafhankelijke, maar ook startende onderzoeker word ik warm van het bestaan en de inzet van SiT. Toch werd ik door de open brief bang dat SiT door de nadruk op verschillen zich over de huidige linie naar de kant van de groep heeft geduwd die wordt beschuldigd van autocratie. Vandaar ook mijn behoefte om een open antwoord te schrijven en eveneens aan het goede voorstel van inhoudelijk dialoog gehoor te geven. Ik keer terug naar mijn stellingen geschuild in de koppen: de zet om en debat over interdisciplinariteit is slachtoffer geworden van strategisch management.
De allonomie/autonomie van de wetenschapper is vooral gebruikt om maar één grote afhankelijkheid aan management te bewerkstelligen met veelal quasi-kwantificering van politiek, materieel en sociaal diverse landschappen van onderzoek, en dit juist ten koste van brede maatschappelijke verbinding en vertrouwen in de maatschappij-gerichtheid van onderzoekers. Zullen wij hierom niet een stevig gesprek moeten voeren om de spanning tussen democratie en management? Hierover gaat de discussie van de universiteit.
Ik kijk uit naar uw reactie en de verdere bijdragen van Science in Transition met betrekking tot de additionele discussiepunten in het snel veranderende landschap van Nederlands wetenschapsbeleid en hoger onderwijs.
Hoogachtend,
Nima Madjzubi, MSc.
Nima Madjzubi is afgestudeerd met een scriptie over de geschiedenis van de Rational Decision-making theory in psychologie en economie. Hij is voormalig promovendus aan de Radboud Universiteit Nijmegen en momenteel zelfstandig onderzoeker.